In deze nieuwsbrief editie komen de belastingplannen 2026 en andere nieuwe regelgeving aan de orde.
De inhoud van deze pagina bevat algemene informatie. Hoewel bij de samenstelling daarvan de uiterste zorgvuldigheid is nagestreefd, aanvaarden wij geen aansprakelijkheid voor eventuele onjuistheden en de gevolgen daarvan.
Paginamenu

Voor ondernemers
Toepassing maximum investeringsbedrag energie-investeringsaftrek gewijzigd
Het maximumbedrag aan energie-investeringen waarover de energie-investeringsaftrek (EIA) kan worden toegepast bedraagt € 151 miljoen. Dit maximum geldt zowel voor investeringen in de eigen onderneming als voor investeringen in een samenwerkingsverband. Daardoor is het mogelijk dat de EIA in combinatie van beide situaties over meer dan € 151 miljoen wordt toegepast.
Om dit te voorkomen wordt een samentel bepaling voorgesteld. Het maximumbedrag aan energie-investeringen waarover EIA kan worden toegepast bedraagt per belastingplichtige in totaal ten hoogste € 151 miljoen per jaar.
Bezwaar en beroep tegen nihil aangifte
In de btw-aangifte wordt de verschuldigde btw verminderd met de betaalde btw. Een positief saldo leidt tot een voldoening op aangifte en bij een negatief saldo krijg je een teruggaaf beschikking. Zo heb je in beide gevallen een rechtsingang voor bezwaar en beroep, als je het niet eens bent met de uitkomst. Het saldo kan ook uitkomen op nihil. Je hoeft niets te betalen en je krijgt ook niets terug.
Tot nu toe is het niet duidelijk welke rechtsingang je dan hebt voor bezwaar en beroep als je het niet eens bent met de nihil aangifte. Daarom wordt nu voorgesteld om de rechtsingang ‘voldoening op aangifte’ uit te breiden met ‘voldoening van nihil’. De bezwaartermijn (zes weken) bij een voldoening van nihil begint op de dag na afloop van de betalingstermijn. Een bezwaar (en beroep) kan leiden tot op aangifte voldane btw of tot teruggaaf van niet afgetrokken voorbelasting.
Definitieve terugdraaiing btw-verhoging op cultuur, media en sport
De btw-verhoging van 9% naar 21% voor cultuur, media en sport per 1 januari 2026 is definitief van de baan. Hiervoor is een afzonderlijk wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer. Eind 2024 werd alsnog besloten om de voorgenomen btw-verhoging per 1 januari 2026 voorlopig niet door te laten gaan.
Ook de toepassing van de overgangsregeling waarbij het 21%-tarief ook al zou gelden voor vooruitbetalingen en verkopen van vouchers voor prestaties in 2026 (en later) is daarmee van de baan. In heel 2025 is het 9%-tarief van toepassing op vooruitbetalingen en verkopen van vouchers voor prestaties in 2026 (en later).
Let op
De btw-verhoging van 9% naar 21% op logies en hotelovernachtingen per 1 januari 2026 gaat wél door.
Aanpassing verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken
De zuivel-uitzondering in de verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken geldt voortaan alleen nog voor ongezoete en niet-aromatische melk en karnemelk. Andere zuiveldranken zoals chocolademelk worden belast. Hiermee moet het omzeilen van verbruiksbelasting door het toevoegen van een beetje zuivel aan dranken worden voorkomen.
Voor sojadranken geldt alleen een uitzondering als het suikergehalte kleiner dan 5% is en het verzadigd vet kleiner dan 1,1% is. Zuigelingenvoeding en medische voeding worden uitdrukkelijk uitgezonderd.
Aanpassing kleine ondernemersregeling bij toepassing EU-KOR
De kleine ondernemersregeling (KOR) biedt sinds 1 januari jl. in Nederland gevestigde ondernemers de mogelijkheid om een in een andere EU-lidstaat geldende KOR toe te passen. Als je hiervan gebruikmaakt ben je verplicht om bij de aanmelding én daarna elk kalenderkwartaal omzetinformatie te verstrekken. Deze periodieke rapportages vormen een sluitend rapportagesysteem op grond waarvan de andere EU-lidstaat kan beoordelen of jij voldoet aan de toelatingsvereisten van hun KOR.
Om onduidelijkheden weg te nemen over wanneer je wel en niet informatie moet aanleveren, zijn er enkele wijzigingen voorgesteld in de regels voor de informatieverstrekking bij toepassing van de Europese KOR. Zo wordt voorkomen dat informatie dubbel of juist helemaal niet wordt aangeleverd.
De belangrijkste wijzigingen zijn:
- Verduidelijking dat ondernemers niet verplicht zijn om informatie die zij al in een voorafgaande kennisgeving hebben verstrekt, opnieuw aan te leveren in hun eerste periodieke rapportage.
- Als in hetzelfde kwartaal een melding wordt gedaan en daarvoor een speciaal nummer (het EX-nummer) wordt afgegeven, hoeft in de eerste rapportage alleen nieuwe informatie te worden gegeven.
- Als de melding en het nummer in verschillende kwartalen vallen, moet in de eerste rapportage ook informatie worden gegeven over het vorige kwartaal. Deze informatie moet je op een door de inspecteur voorgeschreven wijze binnen één maand na het betreffende kwartaal aanleveren.

DGA
Wijziging aftrekbeperking gemengde kosten
Kosten die je voor jouw onderneming maakt, kunnen ook een privé element bevatten. Heeft jouw bv één of meer werknemers in dienst? Dan is de aftrek van deze gemengde kosten beperkt. De aftrekbeperking geldt voor de kosten voor voedsel, drank en genotmiddelen, representatiekosten en voor de kosten van congressen, seminars, symposia, excursies en studiereizen.
Maar vormen deze kosten belastbaar loon voor jouw werknemer(s), dan zijn ze integraal aftrekbaar. Zijn de kosten geen belastbaar loon, dan zijn ze pas aftrekbaar als een drempelbedrag wordt overschreden. Sinds 1 januari 2025 is dit drempelbedrag € 5.700. Als 0,4% van het belastbaar loon van jouw werknemer(s) hoger is dan dit bedrag, geldt het hogere bedrag als niet-aftrekbaar drempelbedrag.
Door de samenloop van de aftrekbeperking met de werkkostenregeling wordt voorgesteld om het loonbegrip aan te passen. Voor het bepalen van het bedrag aan gemengde kosten dat in aftrek wordt beperkt, wordt aangesloten bij het loon waarover ten laste van de betreffende werknemers daadwerkelijk loonbelasting wordt ingehouden.
Tip
Jouw bv kan ook gebruikmaken van een alternatief. Zij mag dan 73,5% van de werkelijk gemaakte gemengde kosten in aftrek brengen.
Tijdelijk overgangsregeling fonds voor gemene rekening
Een fonds voor gemene rekening (fgr) is een overeenkomst tussen meestal een beheerder van het fonds, een bewaarder van het fonds en participanten in het fonds. Die participanten brengen geld of vermogen in het fonds in, waarvoor zij participaties krijgen in het fonds. Het fonds belegt met het ingebrachte geld en vermogen. Voor elke participatie krijgt de participant een deel van de opbrengst van de beleggingen.
Tot 1 januari 2025 waren er twee soorten fondsen voor gemene rekening: een besloten fgr en een open fgr. Een besloten fonds was niet belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting (Vpb) en een open fgr was dat wel. Sinds dit jaar is de definitie van een fgr gewijzigd. Daardoor kan het zijn dat een fgr dat tot en met 2024 niet zelfstandig belastingplichtig was voor de vennootschapsbelasting, kortstondig belastingplichtig wordt.
Om dit te voorkomen kunnen deze fondsen ervoor kiezen om met ingang van 1 januari 2025 tijdelijk niet als fgr te worden aangemerkt. Alle participanten moeten hiermee uiterlijk 28 februari 2026 instemmen. Dit overgangsrecht voorkomt dat de betrokken fondsen in 2025 en 2026 slechts korte tijd zelfstandig belastingplichtig zijn. De overgangsregeling geldt tot uiterlijk 2028.
Aanpassing lucratief belang regeling
Een werkgever kan om personeel aan zich te binden werknemers laten delen in de waardeontwikkeling van een onderneming. Er zijn verschillende vormen van werknemersparticipaties, bijvoorbeeld (certificaten) van aandelenparticipatie, opties en winstafhankelijke bonussen. Soms kan zo’n werknemersparticipatie een lucratief belang zijn.
Dit doet zich vooral voor bij fonds- en bedrijfsmanagers in de private-equitysector, waarbij fondsmanagers als onderdeel van hun beloningsstructuur vermogensbestanddelen ontvangen, waarmee zij hoge rendementen kunnen behalen. Bij private equity wordt geïnvesteerd in aandelen van niet-beursgenoteerde bedrijven, waarvan de verwachting is dat die zullen groeien. Als mede-eigenaar delen de aandeelhouders dan in de groei (en de risico’s) van dat bedrijf.
De excessieve rendementen die fonds- en bedrijfsmanagers in de private-equitysector vaak maken uit deze aandelenbelangen worden in beginsel belast in box 1, maar onder voorwaarden kunnen deze belast worden in box 2 als inkomen uit een aanmerkelijk belang (de zogenoemde aanmerkelijk belang variant). De manager houdt dan het lucratief belang via een aanmerkelijk belang in een kapitaalvennootschap. Een aandeelhouder heeft een aanmerkelijk belang bij een aandelenbezit van 5% of meer.
Om te voorkomen dat de excessieve rendementen te laag worden belast, wordt de lucratief belang regeling aangepast. Houders van een middellijk lucratief belang gaan vanaf 1 januari 2026 meer belasting betalen. Daartoe wordt de heffingsgrondslag verbreed, waardoor de effectieve belastingdruk in box 2 wordt verhoogd tot maximaal 36%, afhankelijk van de belastingschijf waarin het voordeel valt. Valt het voordeel uit het lucratief belang in de eerste belastingschijf van box 2, dan is de effectieve belastingdruk niet 24,5% maar 28,45%. Valt het voordeel in de tweede schijf, dan is de effectieve belastingdruk niet 31% maar 36%.

Werkgevers en werknemers
Geen bijtelling meer voor deelfietsen van de zaak
Er komt een verduidelijking van de bijtellingsregeling voor de fiets van de zaak. Het demissionaire kabinet wil deelfietsen die over het algemeen niet thuis worden gestald, uitzonderen van de bijtelling. Een fiets wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te staan als de fiets ook voor woon-werkverkeer ter beschikking staat.
Dat betekent in de praktijk dat vooral bij hub fietsen, ov-fietsen en andere deelfietsen, die worden gebruikt voor een deel van het woon-werkverkeer, de bijtelling van toepassing is. Dit vindt het kabinet ongewenst. Daarom wordt voorgesteld dat voor een fiets die niet meer dan bijkomstig (dus niet meer dan 10%) bij het woon- of verblijfadres wordt gestald een bijtelling geldt van nihil.
Hierdoor is voor een fiets die voor (ten minste een deel van) het woon-werkverkeer wordt gebruikt geen bijtelling meer verschuldigd, als die fiets niet meer dan bijkomstig bij het woon- of verblijfadres wordt gestald. De wijziging geldt met terugwerkende kracht vanaf 2020.
Verdere versobering extraterritoriale kostenregeling
De extraterritoriale kostenregeling (ETK-regeling) voor inkomende buitenlandse werknemers wordt verder versoberd. Binnen deze regeling kunnen ingekomen werknemers een onbelaste vergoeding of verstrekking krijgen voor bepaalde extra kosten. Daartoe hebben zij twee mogelijkheden: vergoeding van de werkelijke extra kosten of toepassing van de forfaitaire expatregeling, waarbij onder voorwaarden maximaal 30% van het belastbare loon onbelast vergoed wordt.
In het geval de werkelijke ETK vergoed worden, wordt voorgesteld om de extra kosten van levensonderhoud, waaronder kosten van gas, water, licht en andere nutsvoorzieningen en de extra gesprekskosten voor privédoeleinden met het land van herkomst vanaf 2026 uit te sluiten als onbelast te vergoeden of te verstrekken extraterritoriale kosten.
Voor de forfaitaire expat regeling heeft het uitsluiten van de genoemde kostenposten geen gevolgen. Met de overblijvende kostenposten wordt het maximumpercentage van de expat regeling voldoende onderbouwd. Die bestaan namelijk vooral uit de kosten van dubbele huisvesting en de reiskosten van en naar het land van herkomst.
Let op
Al eerder is besloten om het percentage van de forfaitaire expat regeling vanaf 1 januari 2027 te verlagen van 30% naar 27%.
Pseudo-eindheffing bij fossiele auto van de zaak
Het kabinet wil vanaf 2027 het elektrisch rijden stimuleren met nieuwe fiscale maatregelen. Een ervan betreft de auto van de zaak die de werknemer privé voor meer dan 500 km gebruikt. Stel je als werkgever vanaf 2027 een personenauto van de zaak op fossiele brandstof (niet volledig emissievrij) ter beschikking aan een werknemer, dan moet je 12% loonbelasting betalen over de catalogusprijs van de ter beschikking gestelde fossiele personenauto. Voor personenauto’s ouder dan 25 jaar wordt uitgegaan van de waarde in het economische verkeer.
Nieuw voor deze regeling is dat onder privégebruik ook het woon-werkverkeer wordt verstaan. Je mag deze zogenoemde pseudo-eindheffing niet verhalen op de werknemer. Deze maatregel geldt dus alleen voor niet volledig emissievrije personenauto’s van de zaak en niet voor bestelauto’s. Omdat ondernemers in de inkomstenbelasting niet onder de loonheffing vallen, krijgen zij niet te maken met de pseudo-eindheffing wanneer zij in een niet geheel emissievrije auto van de zaak rijden.
Voor fossiele personenauto’s die vóór 2027 ter beschikking zijn gesteld, geldt een overgangstermijn tot 17 september 2030.
Let op
Naast de eindheffing die jij betaalt, moet je loonbelasting over de bijtelling inhouden op het loon van de werknemer.
Voortzetting en wijziging drempelvrijstelling RVU-regeling
Ben je van plan om werknemers vervroegd met pensioen te laten gaan? Dan betaal je in beginsel een strafheffing van 52% boven op de loonbelasting en premies die je moet inhouden en afdragen. Je kunt echter onder voorwaarden gebruikmaken van een vrijstelling van deze strafheffing.
De vrijstelling is een drempelvrijstelling (in 2025 maximaal € 2.273 per maand) in de zogenoemde Regeling voor Vervroegde Uittreding (RVU-regeling). De RVU-regeling zou eind 2025 eindigen, maar het demissionaire kabinet wil de vrijstelling voortzetten en verhogen met bruto € 300 per maand. Betaal je meer dan het drempelbedrag, dan betaal je alleen over het hogere bedrag de strafheffing.
De hoogte van de uitkering is gekoppeld aan de AOW-uitkering van de werknemer en omvat maximaal een periode van 36 maanden eindigend bij de AOW-leeftijd van de werknemer. Maakt de werknemer korter dan 36 maanden gebruik van de RVU-regeling, dan mag het maandbedrag dus hoger zijn, zolang je maar binnen het totale budget blijft van 36 x het maandbedrag (in 2025: € 2.273).
Een derde voorgestelde maatregel is minder positief: een stapsgewijze verhoging van de strafheffing van 52% naar 57,7% in 2026, 64% in 2027 en 65% in 2028.

Alle belastingbetalers
Minder inflatiecorrectie in de inkomstenbelasting
Volgend jaar wordt de hogere inflatie slechts beperkt gecompenseerd in de belastingschijven en heffingskortingen. Dit betekent dat je eerder in een hogere belastingschijf kunt komen en dat de heffingskortingen minder zullen worden verhoogd.
Voorgesteld wordt om het tarief van de eerste schijf van de inkomstenbelasting (tot belastbaar inkomen van € 38.883) vast te stellen op 35,70% (in 2025: 35,82%) en de tweede schijf op 37,56% (in 2025: 37,48%). Het toptarief blijft 49,50%. Laatstgenoemde tarief geldt voor belastbaar inkomen in box 1 vanaf € 79.137 (in 2025: € 76.817).
Wijzigingen heffingskortingen
De maximale algemene heffingskorting gaat omhoog van € 3.068 naar € 3.115. Het afbouwbouwpunt van deze korting begint bij een inkomen vanaf € 29.736 (in 2025: € 28.406). De voorgestelde maximale arbeidskorting bedraagt € 5.712 (in 2025: € 5.599). De afbouw van deze korting begint bij een inkomen vanaf € 45.593 (in 2025: € 43.071).
De voorgestelde maximale ouderenkorting bedraagt € 2.067 (in 2025: € 2.035). Deze korting wordt afgebouwd vanaf een inkomen van € 46.002 (in 2025: € 45.308). De alleenstaande-ouderenkorting wordt verhoogd van € 531 in 2025 naar € 540 in 2026.
De maximale inkomensafhankelijke combinatiekorting bedraagt in 2026 € 3.032 (in 2025: € 2.986).
Eigenwoningforfait over hogere WOZ-waarde
Het eigenwoningforfait blijft 0,35%. Dit percentage wordt van toepassing op woningen met een WOZ-waarde tot € 1.340.000. Dat is € 10.000 hoger dan in 2025. Het forfait voor woningen met een WOZ-waarde van € 1.340.000 of meer blijft gelijk: 2,35%. Je bent dit forfait alleen verschuldigd voor de WOZ-waarde boven € 1.340.000.
Codificatie en uitbreiding uitzendregeling eigen woning
Een van de vereisten voor hypotheekrenteaftrek is dat de woning een eigen woning moet zijn. De uitzendregeling voorkomt dat een woning geen eigen woning meer is als je tijdelijk elders verblijft. Op verzoek kan de woning dan tijdens het verblijf elders een eigen woning blijven. Voorwaarde hierbij is dat de woning in deze periode niet in gebruik is bij derden. Derden zijn volgens een goedkeuring niet (stief)kinderen, ongeacht de leeftijd, je partner en andere personen. Laatstgenoemden moeten direct voorafgaand aan jouw tijdelijke verblijf elders al gedurende ten minste 12 aaneengesloten maanden tot jouw huishouden hebben behoord. Voorgesteld wordt om de goedkeuring op te nemen in de Wet IB 2001 en de groep van personen die geen derden zijn uit te breiden met (stief)(achter)kleinkinderen (bloed- of aanverwanten in de neergaande lijn).
Meer tijd voor aankoop lijfrente
Volgens de huidige regels moet je vóór 31 december van het jaar dat volgt op het jaar waarin jouw lijfrentepolis tot uitkering is gekomen, beslissen wat je met het vrijkomende kapitaal gaat doen. Ingeval van overlijden is deze termijn 31 december van het tweede kalenderjaar volgend op het overlijden. Ben je te laat, dan wordt jouw vrijgekomen lijfrentekapitaal als zijnde afkoop in zijn geheel in de belastingheffing betrokken.
Voorgesteld wordt om de beslistermijn vanaf 2026 te verlengen. Er wordt dan niet langer aangesloten bij de contractueel overeengekomen einddatum. Fiscaal telt alleen nog maar dat de eerste lijfrentetermijn moet zijn uitgekeerd op 31 december van het jaar waarin je de AOW-leeftijd plus vijf jaar bereikt.
Onbelaste lijfrente alsnog belast
Een lijfrente moet zowel in de opbouwfase als in de uitkeringsfase aan fiscale voorwaarden voldoen. Het kan voorkomen dat een lijfrente niet (langer) meer aan die voorwaarden voldoet. Dit kan ertoe leiden dat in het verleden wel de premies zijn afgetrokken voor deze lijfrente, maar de uitgekeerde lijfrentetermijnen niet meer in de belastingheffing kunnen worden betrokken, bijvoorbeeld omdat de daarvoor geldende wettelijke termijn is verstreken. Dat is ongewenst. Daarom wordt voorgesteld om in dergelijke situaties de lijfrente-uitkeringen aan te merken als belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen, zodat deze alsnog belast kunnen worden.
Specifiek voor de niet (langer) kwalificerende stakingslijfrente wordt voorgesteld dat de fiscale voorwaarden die gelden voor het uitkeren van lijfrenten, zoals het uiterste ingangstijdstip, ook gelden voor deze niet (langer) kwalificerende lijfrenten.
De maatregelen gaan in op 1 januari 2026, maar om anticipatiegedrag te voorkomen wordt terugwerkende kracht voorgesteld tot 25 april 2025.
Forse verhoging forfait ‘overige bezittingen’ box 3
Tot en met 2027 wordt de box-3-heffing berekend aan de hand van forfaitaire rendementspercentages voor de drie categorieën ‘bank- en spaartegoeden’, ‘overige bezittingen’ en ‘schulden’. Voorgesteld wordt om het forfait voor de ‘overige bezittingen’ per 1 januari 2026 te verhogen van 5,88% naar 7,78%. Je hebt wel de mogelijkheid om box-3-heffing terug te vragen als het werkelijke rendement over jouw gehele vermogen aantoonbaar lager is dan het forfaitaire rendement. Dit is de onlangs inwerking getreden tegenbewijsregeling.
Vanaf 2026 kun je dit tegenbewijs leveren via het aangiftebiljet inkomstenbelasting. De forfaits voor de categorieën ‘bank- en spaartegoeden’ en ‘schulden’ worden overigens pas na afloop van het kalenderjaar vastgesteld.
Verlaging heffingvrije vermogen
Het deel van je vermogen waarover je geen box-3-heffing hoeft te betalen, het heffingvrije vermogen, bedraagt nu € 57.684. Heb je een fiscale partner, dan bedraagt het heffingvrije vermogen € 115.368. Het demissionaire kabinet wil het heffingvrije vermogen volgend jaar flink verlagen tot € 51.396 per belastingplichtige (fiscale partners: € 102.792).
Wijziging fiscale behandeling obligaties in box 3
Als je obligaties koopt, wordt daarbij de aankoopprijs inclusief een deel van de al opgebouwde rente meegenomen. Maar bij het berekenen van de werkelijke box-3-waarde van de obligatie in de tegenbewijsregeling aan het einde of begin van het jaar, wordt juist gekeken naar de waarde zonder die mee gekochte rente. Dit verschil in berekeningen zorgt ervoor dat je in het eerste jaar een verlies kan laten zien. Het volgende jaar kan hier een relatief hoge winst tegenover staan bij toepassing van de tegenbewijsregeling, maar dan kan je dat jaar kiezen om het forfaitaire rendement toe te passen.
Dit forfaitaire rendement vormt dan de bovengrens voor de belastingheffing ongeacht hoe hoog het werkelijke rendement dat jaar is. Hierdoor ontstaat een ongewenst belastinglek. Dit lek wordt gedicht met terugwerkende kracht tot 25 augustus 2025, 16.00 uur.
Hoe dan?
Het demissionaire kabinet stelt twee maatregelen voor om dit lek te dichten. Ten eerste wordt de vrijstelling voor kortlopende termijnen niet meer toegepast in de tegenbewijsregeling voor box 3. Deze vrijstelling houdt geen rekening met de waarde van een recht om na 1 januari rente te ontvangen. Denk aan lopende rentetermijnen van een bank- of spaarrekening of een obligatie. Door de vrijstelling te laten vervallen, wordt de aangegroeide rente wel meegenomen in de waardering. De vrijstelling blijft overigens wel bestaan voor banktegoeden, omdat hierdoor geen belastingontwijkingsmogelijkheden ontstaan.
Daarnaast vervalt de regel in de tegenbewijsregeling dat obligaties en andere effecten met kortlopende termijnen worden gewaardeerd op de slotnotering op de laatste beursdag van het kalenderjaar. Deze notering is namelijk zonder de aangegroeide rente. Dit heeft tot gevolg dat obligaties voortaan moeten worden gewaardeerd op de waarde in het economisch verkeer.
Let op
Had je op 25 augustus 2025 al obligaties die tot jouw box-3-vermogen behoorden? In dat geval blijven de oude regels daarop van toepassing.
Verlaging en afschaffing vrijstelling groene beleggingen
De vrijstelling in box 3 voor groene beleggingen (in 2025: € 26.312 per belastingplichtige) wordt toch niet afgeschaft per 1 januari 2027. De Tweede Kamer had bij het Belastingplan 2025 een amendement aangenomen voor afschaffing van deze vrijstelling en de bijhorende heffingskorting (in 2025: 0,01%) per 2027.
Het kabinet moet een aangenomen amendement uitvoeren, maar uit een uitvoeringstoets van de Belastingdienst blijkt dat de voorgenomen afschaffing niet per 1 januari 2027 haalbaar is, zonder de invoering van het wetsvoorstel Werkelijk rendement box 3 per 1 januari 2028 in gevaar te brengen. Daarom is nu voorgesteld om de afschaffing van de vrijstelling groene beleggingen uit te stellen tot 1 januari 2028. Op 1 januari 2027 wordt de vrijstelling wel verlaagd tot € 200 per belastingplichtige (partners € 400).
Inkomensverklaring kwalificerende buitenlands belastingplichtige voortaan alleen op verzoek
Woon je in een andere EU-lidstaat of EER-staat (Noorwegen, Liechtenstein of IJsland), Zwitserland of de op een van de BES-eilanden (Bonaire, Sint-Eustatius en Saba) en wordt ten minste 90% van jouw wereldinkomen belast in Nederland? In dat geval kun je in Nederland worden aangemerkt als kwalificerend buitenlands belastingplichtige (KBB-regeling).
Het voordeel van de KBB-regeling is dat je op vrijwel dezelfde wijze gebruik kunt maken van de aftrekmogelijkheden in de inkomstenbelasting als een binnenlands belastingplichtige in Nederland. Voorwaarde bij deze regeling is dat je van de belastingautoriteit van je woonland een inkomensverklaring moet kunnen overleggen. Dat is niet altijd eenvoudig. Daarom wordt voorgesteld dat de inkomensverklaring alleen op verzoek van de inspecteur moet worden overgelegd. Als de inspecteur daarvan afziet, kan je dus ook op andere wijze aannemelijk maken dat je aan de voorwaarden van de KBB-regeling voldoet.
Beperking leegwaarderatio bij verhuur woningen
De waarde van verhuurde woningen geef je aan in box 3. Woningen in verhuurde staat hebben een lagere waarde dan woningen die vrij opleverbaar zijn. Met het waardedrukkend effect van de verhuurde staat wordt rekening gehouden door middel van de leegwaarderatio. De verhuurde woning geef je aan in box 3 tegen een lagere waarde dan de WOZ-waarde. Dit geldt ook voor de Successiewet.
Op deze waarderingsregel wordt nu een uitzondering voorgesteld. De leegwaarderatio in box 3 en de Successiewet wordt uitgesloten als een woning wordt verhuurd of verpacht aan een gelieerde partij tegen een niet-marktconforme prijs. Denk aan de situatie waarin jij een appartement verhuurt aan je kind tegen een te lage huur. In deze gevallen geldt de WOZ-waarde zonder vermindering. Ook kun je je in dat geval niet meer beroepen op de rechtspraak van de Hoge Raad die waardering tegen waarde in het economisch verkeer toestond.
Hanteer je wel een marktconforme huur? Dan behoud je de toepassing van de leegwaarderatio bij de waardering van de verhuurde woning.
Aanpak breukdelengemeenschap
Ben je getrouwd in gemeenschap van goederen? Dan ben jij en je partner ieder gerechtigd tot de helft van de gemeenschap (50%). Bij een geregistreerd partnerschap is dit ook zo. Soms is het wenselijk om de breukdelen aan te passen naar een andere verdeling dan 50% – 50%. Als dit gebeurt in het zicht van overlijden, levert dit vaak een besparing van erfbelasting op. Door de aanpassing van de gerechtigdheid tot de huwelijksgemeenschap daalt immers de verwachte nalatenschap van de echtgenoot die vermoedelijk het eerst overlijdt.
Volgens vaste rechtspraak is er bij aanpassing van de breukdelen geen sprake van een vermogensverschuiving, en dus een schenking, aangezien het nog onzeker is of de verschuiving zich echt zal voordoen. De Hoge Raad heeft wel bepaald dat dit anders is als de wijziging plaatsvindt als zo goed als zeker is dat een van beide echtgenoten komt te overlijden.
Maar de Raad heeft onlangs ook beslist dat bij het aanpassen van de breukdelen alleen in uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn van belastbaarheid. Hierdoor wordt het in de praktijk vrijwel onmogelijk voor de Belastingdienst om dergelijke erfbelasting besparende constructies te bestrijden.
Voorgestelde maatregel
Daarom wordt nu voorgesteld dat vanaf 2026 in geval van een huwelijksgoederengemeenschap met ongelijke breukdelen, schenk- of erfbelasting verschuldigd is bij ontbinding van die gemeenschap (of op grond van een verrekenbeding). Dit geldt zowel voor een gemeenschap van goederen tussen echtgenoten als voor een gemeenschap van goederen tussen geregistreerde partners. Met ongelijke breukdelen wordt in dit verband bedoeld een ander breukdeel dan beiden de helft (50%). De maatregel is niet van toepassing op verkrijgingen op grond van huwelijkse voorwaarden die zijn aangegaan vóór 18 april 2025 en evenmin op verkrijgingen op grond van een notarieel samenlevingscontract vóór 18 april 2025.
Overige wijzigingen in de schenk- en erfbelasting
Naast de aanpak van de zogenoemde ‘breukdelengemeenschap’ worden er nog enkele andere wijzigingen in de schenk- en erfbelasting voorgesteld. Zo wordt de aangiftetermijn voor de erfbelasting verlengd van 8 naar 20 maanden. De termijn voor de berekening van de belastingrente begint ook pas na 20 maanden te lopen.
De 180-dagenregel vervalt
Als een schenking binnen 180 dagen vóór overlijden van de schenker heeft plaatsgevonden, is deze schenking bij fictie ook belast met erfbelasting. Hierdoor moet je zowel aangifte schenkbelasting als aangifte erfbelasting doen. De schenkbelasting wordt vervolgens verrekend met de erfbelasting. De voorgestelde maatregel houdt in dat de schenking binnen 180 dagen vóór overlijden niet als schenking wordt aangemerkt. Daardoor vervalt de verplichting om aangifte schenkbelasting te doen.
Biologisch, niet juridisch erkend kind valt ook in tariefgroep 1
Een biologisch, niet juridisch erkend kind dat een familieband heeft met de vader, heeft geen recht op toepassing van de lage tariefgroep I en de kindvrijstelling in de Successiewet. De Hoge Raad heeft op 24 september 2024 beslist dat dit in strijd is met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De Hoge Raad bood belanghebbende desondanks geen rechtsherstel, maar liet het herstel over aan de wetgever. Die heeft de handschoen weliswaar opgepakt, maar de voorgestelde wijziging van de Successiewet gaat pas op 1 januari 2026 in. Daarom is goedgekeurd dat het genoemde kind nu al recht heeft op toepassing van het lage tarief en de kindvrijstelling. Het biologisch ouderschap moet wel aangetoond kunnen worden met een DNA-test.
Ook vaste voet bpm voor bijzondere personenauto’s en motorfietsen
Sinds 1 januari 2025 betaal je voor een gewone emissievrije personenauto een vaste voet van € 667 aan bpm. Maar voor emissievrije bijzondere personenauto’s (zoals kampeerauto’s en rolstoelvervoer) en emissievrije motorfietsen betaal je evenveel bpm als hun fossiele tegenhanger. Zo betaal je voor de relatief duurdere, emissievrije bijzondere personenauto 37,7% van de netto catalogusprijs aan bpm en voor een emissievrije motorfiets 9,6% of 19,4% van de netto catalogusprijs. Voorgesteld is om dit verschil tussen gewone emissievrije personenauto’s en emissievrije bijzondere personenauto’s en motorfietsen weg te nemen, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2025. Voor emissievrije bijzondere personenauto’s betaal je dan ook € 667 bpm en voor een emissievrije motorfiets € 200 bpm. Waarschijnlijk worden deze bedragen per 1 januari 2026 nog geïndexeerd.
Let op
Vooruitlopend op deze nieuwe wetgeving is sinds 25 juni jl. een goedkeuring in werking getreden, waardoor al vanaf 1 juli 2025 het nieuwe lage vaste bpm-bedrag bij de aangifte kan worden ingevuld. Is er tussen 1 januari en 1 juli 2025 al bpm afgedragen? Dan wordt het te veel betaalde bedrag terugbetaald aan de bpm-plichtige. Dat is de fabrikant of importeur. Moet je geld terugkrijgen, dan zul je dus contact moeten opnemen met de betreffende fabrikant of importeur.
Minder energiebelasting
Je betaalt energiebelasting over jouw gas- en elektriciteitsverbruik. Daarnaast is er een belastingvermindering. Dit is een vast bedrag per elektriciteitsaansluiting dat – ongeacht het verbruik – in mindering wordt gebracht op jouw energierekening. Deze vermindering wordt in 2026, 2027 en 2028 verhoogd met € 200 miljoen per jaar. Dat komt in 2026 neer op een belastingvermindering van € 529,10 per aansluiting.
Minder korting MRB elektrische auto
Tot en met 2024 betaalde je geen motorrijtuigenbelasting (MRB) voor jouw elektrische auto. Met ingang van dit jaar krijg je een korting van 75% op de MRB. Vanaf 2026 krijg je aanmerkelijk minder korting, namelijk 30%. Je betaalt dan dus 70% MRB in plaats van 25%.
De korting voor de elektrische auto blijft 30% tot en met 2028. In 2029 wordt de korting 25%. De tariefkorting werkt ook door in de provinciale opcenten.
Invoering inzagerecht
Je krijgt vanaf volgend jaar uiterlijk bij de bekendmaking van een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking actief toegang tot alle op de zaak betrekking hebbende stukken die de inspecteur ter beschikking staan of hebben gestaan. De toegang wordt verleend via digitale portalen.
Het inzagerecht wordt gefaseerd ingevoerd per rijksbelastingsoort en een tijdelijke facultatieve regeling waardoor stukken al beschikbaar kunnen worden gemaakt voordat alle op de zaak betrekking hebben stukken beschikbaar zijn. De inspecteur kan zich alleen beroepen op de geheimhoudingsplicht als daarvoor gewichtige redenen zijn.
Afstandsafhankelijke vliegtax
Voor 2027 is het demissionaire kabinet van plan om een afstandsafhankelijke vliegbelasting in te voeren. Vluchten over langere afstanden, die meer uitstoten, worden zwaarder belast. Dit wordt hemelsbreed gemeten vanaf Amsterdam tot de hoofdstad van betreffende staat. Dit is limitatief vastgelegd in landenlijsten.
Er zijn drie afstandscategorieën tot 2.000 km, tussen 2.000 en 5.500 km en meer dan 5.500 km. De bijbehorende tarieven bedragen respectievelijk € 29,40, € 47,24 en € 70,86. Ter vergelijking: nu betaalt iedere vanuit een Nederlandse luchthaven vertrekkende passagier een vast bedrag van € 29,40.
Accijnskorting opnieuw verlengd
Sinds april 2022 bestaat er een accijnskorting op brandstof. Deze korting werd ingesteld als gevolg van de energiecrisis die ontstond door de oorlog in Oekraïne. De accijnskorting zou aan het eind van dit jaar vervallen, waardoor je vanaf 1 januari 2026 ongeveer 25 cent meer zou moeten betalen voor een liter benzine. Nadat de korting al een keer is verlengd, wil het demissionaire kabinet de accijnskorting op benzine, diesel en LPG toch weer met een jaar verlengen.

In deze uitgave is de stand van zaken in wet- en regelgeving verwerkt tot en met 18 september 2025. Hoewel ten aanzien van de inhoud de uiterste zorg is nagestreefd, kan niet volledig worden ingestaan voor eventuele (druk)fouten en onvolledigheden. De redactie, de uitgever en de verspreider sluiten bij deze de aansprakelijkheid hiervoor uit. Voor een toelichting kan je altijd contact met ons opnemen.
